‘Liesan!’ De leraar Nederlands die op verwijtende toon haar naam geroepen had stond vlak voor haar. Ze zag hem als een silhouet. Ze had naar buiten zitten kijken, het felle zonlicht recht in haar gezicht, haar ogen moesten wennen aan het kunstlicht in de klas.
De leraar was nog niet klaar. ‘Zit je gezellig te dagdromen? Ik zou je dringend willen aanraden aandachtig te luisteren want ik was aan het vertellen hoe het morgen precies gaat. Dat lijkt me met name voor jou interessant, jongedame.’
Morgen! Dat was juist waar ze over aan het dagdromen was geweest. De klas ging dan een bezoek brengen aan het Jeugd en Literatuur Festival. Scholieren uit het hele land reisden naar Den Haag, waar in het Congrescentrum optredens van schrijvers waren, waar kramen van uitgeverijen en boekwinkels bekeken konden worden, waar leerlingen in een werkgroep met schrijvers van gedachten konden wisselen. Het programmaboekje stond vol met grote namen uit de Nederlandse literatuur. Ook Mark Tonneur stond erbij, Liesans favoriete schrijver en de reden van haar dagdromerij. Ze had een maand daarvoor een spreekbeurt gehouden over De armlastige samaritaan, dat ze vijf keer gelezen had. Ze had er een acht voor gekregen. Vanwege die spreekbeurt had de leraar haar opgegeven voor een werkgroep met Mark Tonneur. Morgen!
Het Jeugd en Literatuur Festival was al weken in haar gedachten en naarmate de grote dag naderde werd haar nachtrust minder en minder. Niet in slaap kunnen komen, midden in de nacht wakker worden. Maar ten slotte ging ook de laatste nacht voorbij en was de ochtend van vertrek aangebroken: brak van het slaapgebrek fietste Liesan om kwart voor zeven naar school.
Het was natuurlijk volkomen bezopen, al om zeven uur op school moeten zijn. Maar het festival begon om halftien en het was zeker twee uur rijden – zelfs als ze zo vroeg vertrokken was het nog maar de vraag of ze op tijd zouden zijn, een bus met scholieren had geen sirene en kon niet over de vluchtstrook langs de files rijden.
Maar zowaar: de chauffeur parkeerde om tien voor halftien bij het Congrescentrum. Ook al heette het deftig Jeugd en Literatuur Festival, voor de meeste leerlingen was het een schoolreisje en er was onderweg dan ook flink gekeet – nogal wat druktemakers waren zeer luidruchtig het gebouw binnengegaan. Liesan was tijdens de reis stil en gespannen geweest en ging na binnenkomst gauw op zoek naar een wc.
Over het ochtendprogramma hoefde ze zich geen zorgen te maken. In een grote zaal luisterden een paar honderd scholieren een halfuur lang naar een schrijver die uit eigen werk voorlas. Liesan had meteen in de gaten dat het meer een schrijver dan een spreker was: hij las monotoon voor. Haar gedachten dwaalden af en ze moest om de haverklap een geeuw onderdrukken. Drie uur geslapen!
De schrijver werd op het podium geïnterviewd door iemand die ook voor de televisie interviewde. Hij wilde van de schrijver weten hoe deze over zijn collega’s dacht, waarom hij in dit boek gekozen had voor de ik-vorm en in dat boek voor de hij-vorm en wat zijn oordeel was over het hedendaagse literatuuronderwijs. Nadat de schrijver even monotoon als bij het voorlezen de interviewer geantwoord had, mochten de aanwezige leerlingen hem vragen stellen.
‘Kunt u tegen slechte kritieken?’
‘Houdt u meer van katten of van honden?’
‘Heeft u die kleren gewoon in een winkel gekocht?’
‘Bent u altijd al kaal geweest?’
Nadat het programmaonderdeel beëindigd was liep Liesan een kwartier lang doelloos door het gebouw, zonder oog te hebben voor de kramen van uitgeverijen en boekwinkels die ze passeerde: er was anderhalf uur te gaan tot de werkgroep met Mark Tonneur, de zenuwen begonnen weer te gieren. Ze had in de afgelopen weken een lijstje met vragen opgesteld en hoopte dat het diepzinnige waren. Of in elk geval zinnige. Er schoot haar een vraag te binnen, die kon ze nog wel aan het lijstje in haar ringband toevoegen.
Ze haalde de ringband uit haar rugzak en sloeg hem open. Het vragenlijstje zat los tussen twee ringbandbladen. En waaide bij het openslaan van de ringband weg en daalde twee meter verderop neer, vlak voor iemands voeten. Liesan liep panisch in de richting van het weggewaaide lijstje, dat werd opgeraapt.
‘Hé, dat moet van mij zijn, m’n naam staat erboven.’
Liesan keek op. Mark Tonneur!
‘Nee, het is van mij, ik liet het vallen,’ zei ze – alsof de ander dat niet geweten zou hebben. Natuurlijk wist hij dat, waarom had ze zoiets debiels gezegd! Toen ze de schrijver met haar vragenlijst in de hand zag staan had ze gevoeld dat ze een kleur kreeg, na haar domme opmerking verdiepte die kleur zich. Hij moest het wel zien.
‘Wat is in De armlastige samaritaan de functie van de auctoriële vertelinstantie,’ las Tonneur voor. ‘Dat is een goeie. Weet je dat ik daar nou nog nooit over heb nagedacht? Je leert er als schrijver elke dag bij.’
Ze had hem op foto’s gezien en op tv. In het echt was hij nog leuker. Echter. Ze stond zo dicht bij hem dat ze hem kon ruiken. Hij rook lekker. Ze bloosde nog wat dieper.
‘Wil je meteen antwoord?’ vroeg hij. ‘Ik verzin wel wat.’
‘Nee!’ zei Liesan. Haar stem sloeg niet over maar het scheelde weinig. ‘Ik bedoel, het is voor de werkgroep. Straks.’
‘O ja,’ zei Tonneur. ‘Maar ik doe het net zo lief nu, hoor. Het is een aardige waslijst. Ga je op me promoveren?’
‘Ik heb een spreekbeurt gehouden over De armlastige samaritaan.’
‘Waar je zin in had.’ Hij keek op zijn horloge. ‘Halfeen, ik zou zo langzamerhand wel wat lusten. Heb jij honger?’
Ze had het om halfzeven klaargespeeld een boterham naar binnen te werken maar had sindsdien niets gegeten. De rommelende maag kwam niet alleen van de zenuwen. ‘Ik heb eigenlijk wel trek,’ zei ze. Had ze brood bij zich? Nee, vergeten klaar te maken.
‘Kom mee naar de artiestenkantine, dan trakteer ik je op een broodje kroket. Of een broodje zonder kroket. Kan ik intussen nadenken over je geleerde vragen.’
Liesan liep als verdoofd met hem mee. Ze ging lunchen met Mark Tonneur! Haar moeder zou het niet geloven, die had ook alles van hem gelezen. Jammer dat haar klasgenoten er niet van onder de indruk van zouden zijn. Liesan was de enige die zo bezeten van lezen was.
Voor de ingang van de kantine die alleen toegankelijk was voor schrijvers en andere belangwekkende personages, zoals journalisten, stond een dikke kale man die hen tegenhield.
‘Ik ben een van de topattracties,’ zei Tonneur en stapte naar voren om de dikke kale man de badge die er op zijn colbertje prijkte onder de neus te houden.
‘Dat zie ik,’ zei de veiligheidsdikkerd. ‘Heeft de jongedame ook zo’n badge?’
‘De jongedame is mijn persoonlijke gast.’
De ander wilde er niet van weten. ‘Helaas, ik mag alleen mensen met een badge doorlaten.’
Liesan, die er al een beetje aan begon te wennen dat ze zich in het gezelschap van Mark Tonneur bevond, had het idee dat de blos geleidelijk aan van haar wangen verdwenen was maar voelde dat die zich weer begon te manifesteren – die enge kale dikzak beschouwde haar natuurlijk als een groupie die zich aan een schrijver probeerde vast te klampen.
Tonneur boog zich naar haar toe en fluisterde in haar oor. ‘Als jij die vetpuist even vasthoudt, dan sla ik hem helemaal in elkaar. Andersom mag ook, als je dat liever hebt.’
Ze grinnikte en de beveiligingsmedewerker, die al geen lachebek was, keek nog een graadje ontoeschietelijker.
‘Enfin, dat feest gaat dus niet door,’ zei Tonneur toen ze weggelopen waren. ‘Weet je wat, we gaan aan de overkant zitten, daar is een terras.’
Ze verlieten het gebouw, staken de brede straat over en streken neer op het terras van het grand café dat daar gevestigd was. Liesan zat maar half onder de parasol naast hun tafeltje, voor de andere helft stond ze bloot aan de felle zon, die in haar gezicht scheen. Een zonnebril had ze niet bij zich – geen moment aan gedacht dat ze op een literatuurfestival een zonnebril nodig zou hebben!
‘Hoe lang hebben we?’ vroeg Tonneur.
‘Een klein uur.’
‘Dan hoeven we ons niet te beperken tot een broodje kroket of een broodje zonder kroket. Ik neem een uitsmijter. En jij?’
‘Graag.’
‘Wat graag?’
Bijna had ze gezegd ‘graag, meneer’ maar ze had nog net op tijd door dat hij wilde weten wat ze bedoelde – ze had bedoeld dat ze graag ook een uitsmijter wilde. En een glas melk.
‘Hoe bevalt school?’ vroeg Tonneur, nadat de serveerster de bestelling genoteerd had.
‘Best wel goed,’ zei ze
‘Hoe oud ben je?’
‘Zeventien.’
‘Moet je nagaan. Ik ben maar twaalf jaar ouder dan jij en toch zit er tussen ons een gigantische generatiekloof. In mijn tijd vond niemand het leuk om op school te zitten. Vroeg opstaan, huiswerk maken, in de klas verveeld uit het raam zitten staren. Als een kind behandeld worden. Naar gym moeten. Maar jij vindt dat allemaal geweldig.’
‘Nou ja, vaak is het zwaar k–’ Ze slikte het woord in.
‘Je wilde kut zeggen,’ zei Tonneur grijnzend. ‘Zo mag ik het horen, dus toch geen generatiekloof.’
Ze stond op het punt haar stoel een stukje op te schuiven om de zon niet zo vol in haar gezicht te hebben maar de zon verdween vanzelf al uit haar gezicht: tussen Liesan en de zon was iemand opgedoken die haar aansprak.
‘Liesan!’ O kut, die stem alleen al. De leraar Nederlands had haar op het terras zien zitten en was erop af gegaan. Net terwijl ze zich op haar gemak begon te voelen bij het onderonsje met haar favoriete schrijver.
De leraar trok zich niets aan van de aanwezigheid van Mark Tonneur. ‘Zit je lekker te dagdromen? Ik zou je dringend willen aanraden aandachtig te luisteren, want ik was aan het vertellen hoe het morgen precies gaat. Dat lijkt me met name voor jou interessant, jongedame.’
© Copyright Martin de Jong, Den Haag. Alle rechten voorbehouden.