Japan

[MP 311/312] Als we ervan uitgaan dat de groep niet even vaak als Heintje Davids een comeback zal maken, moeten we helaas vaststellen dat met het verschijnen de dubbele live-elpee Oil on canvas, de gelijknamige videoregistratie en het fotoboek Sons of pioneers het hoofdstuk Japan in de pophistorie als afgesloten moet worden beschouwd. Jammer, want de laatste studio-elpee Tin drum leek Japan muzikale wereldheerschappij te bezorgen. Op waardige wijze werd echter afgemarcheerd: Japan heeft gecapituleerd.

Het heeft lang geduurd voor de groep haar muzikale draai gevonden had en de perskritieken naar het positieve doorsloegen. Aanvankelijk werd Japan afgedaan als een oninteressante Engelse versie van de New York Dolls. Of vond men dat de band te nadrukkelijk bij Bryan Ferry en Roxy Music in de leer was geweest. De Engelse pers liet zich misleiden door het uiterlijk van de muzikanten: hun gebruik van make-up was echter geen gimmick of shockeffect maar iets wat ze al op school deden. In ieder geval had de pers, die het druk had met het omhoog schrijven van de eerste punkgolf, er geen goed woord voor over.
Al in het begin van de jaren zeventig meenden de twee broers Batt dat hun toekomst in het musiceren lag, en aangezien ze geen roem wilden oogsten als de Brothers Batt, werden de namen veranderd in David Sylvian en Steve Jansen.
Samen met de uit een Italiaans voorgeslacht stammende Richard Barbieri en klasgenoot Mick Karn (Cyprische komaf) formeerden ze een band die ze de naam Japan gaven omdat de klank ervan ze goed beviel.

Hoewel de aankomende popsterren de diverse muziekinstrumenten nauwelijks beheersten, begonnen ze ijverig te repeteren; David Sylvian leverde een deel van de teksten, en ook songs van andere groepen werden ingestudeerd.
Al na ongeveer een maand begon Japan her en der in Zuid-Londen op te treden. Tijdens deze optredens trokken ze de aandacht van talentenjager Danny Morgan, die zijn collega Simon Napier-Bell, ex-manager van onder anderen Marc Bolan, wist te interesseren.
Aanvankelijk ging diens belangstelling alleen uit naar David Sylvian als soloartiest, maar uiteindelijk nam hij de hele groep onder zijn hoede.

Manager en groep gingen op zoek naar een gitarist en een platencontract. De eerste was snel gevonden in de eveneens in Zuid-Londen wonende Rob Dean, het tweede ging minder makkelijk.
Na talloze afwijzingen door ongeïnteresseerde platenmaatschappijen die meer oog hadden voor ongetalenteerde punkbands, bood de firma Hansa de groep een contract aan. In eerste instantie wilde Hansa van Japan een blanke versie van Bonie M maken. Kan iemand zich de introverte David Sylvian voorstellen als een uitzinnig ronddansende, wat bleke Bobby Farrell?

Door het platencontract kwam Japan in ieder geval aan een opnamestudio, en daarin werd geruime tijd aan demo’s gewerkt. Die eerste probeersels resulteerden in de in 1978 verschenen debuutelpee Adolescent sex, waarvan de titelsong ook bij ons een hit werd. Het album werd lauw ontvangen, en tegenwoordig distantieert de groep zich ervan. Hetzelfde geldt voor de opvolger, die eveneens in 1978 op de markt kwam: Obscure alternatives.
Dat die plaat nog tot stand is gekomen mag een wonder genoemd worden, want terwijl eraan gewerkt werd liep de spanning tussen de groep en producent Ray Singer hoog op.
Slechts één compositie, het sfeervolle The tenant, geïnspireerd door de gelijknamige Polanskifilm, acht Japan zelf geslaagd. Het is dan ook een voorbode van een stijl die op latere platen vervolmaakt wordt.

Onverwachte belangstelling was er voor het vijftal in Japan. Optredens daar voor een groot publiek stonden in schril contrast met de zaaltjes waarmee ze het in het thuisland moesten doen. Niet alleen betekende het succes in het Oosten een rinkelende kassa, tevens leidde het tot de compositie Life in Tokyo, en de nieuwe richting die zou worden ingeslagen.
Met Roxy Musicproducer John Punter werd langdurig gesleuteld aan een nieuw album, dat bij verschijning werd ontvangen als een mijlpaal in het groepsbestaan. Voor het eerst was Japan ook zelf tevreden over de geleverde prestaties.
Op Quiet life heeft Japan haar eigen geluid gevonden. Van het vervolg op The tenant (Despair) tot een eigen interpretatie van Lou Reed’s All tomorrow’s parties, het zijn allemaal sfeervolle juweeltjes.
Vreemd genoeg was platenmaatschappij Hansa niet bereid een volgende plaat te financieren, waarna Virgin de groep gretig contracteerde. Japan, nog in de ban van Quiet life, begon aan het vervolg erop.

Het toenemende gebruik van synthesizers maakte gitarist Dean in de studio overbodig, en hij haakte af. Aangespoord door het succes van de zonder hem verschenen elpee Gentlemen take polaroids, bracht Hansa singles opnieuw uit, alsook een verzamelaar, Assenblage.
Japan was er niet blij mee dat deze jeugdzonden het licht zagen maar men was inmiddels druk in de weer met een nieuwe plaat. Tin drum is waarschijnlijk Japan’s meest gave en geslaagde elpee. Een uitgebalanceerde mengeling van moderne Westerse en traditionele Oosterse ingrediënten, waarbij de groep de pers eindelijk op haar hand kreeg. Bovendien werd de single Ghosts, een melancholieke ballad, gedragen door subtiele percussie, een hit.

Op de succesvolle plaat volgde een succesvolle Europese tournee, maar daarna werd het stil, en kwamen er geruchten over het uiteenvallen van de groep. Of er werkelijk een ontbinding werd overwogen is niet bekend, wel stortten de diverse bandleden zich op soloprojecten.
En toen iedereen het erover eens leek te zijn dat de groep definitief uiteen was, werd er een tournee van vier maanden aangekondigd, in het kader waarvan vorig jaar Leiden werd aangedaan.
Mede dankzij de grote inbreng van het Japanse gitaarwonder Masami Tsuchiya slaagde Japan erin het perfectionisme dat in de elpees doorklonk live waar te maken.

Aangezien na afloop bleek dat het een afscheidstournee was geweest, is het onlangs verschenen album Oil on canvas een muzikaal testament geworden, waarvan de kwaliteit het extra jammer maakt dat er aan het bestaan van Japan definitief een einde is gekomen.

© Copyright Martin de Jong, Den Haag. Alle rechten voorbehouden.

techniek: Maarten van der Peet