[Onderstaande foto’s werden lang geleden primitief gescand. Van boven naar beneden: tweemaal Wembley Arena december 1980, Ahoy januari 1979, tweemaal Brussel april 1982, viermaal Wembley Arena 1984 (de laatste met Rick Parfitt bij de toegift.)]
Daags voor mijn vertrek, begin december 1980 ontving ik het luchtpostbericht dat men mij geen kaartjes kon leveren voor de drie Queen-concerten in de Londense Wembley Arena die het doel van mijn reis waren.
With compliments, Harvey Goldsmith Entertainments Limited.
Vanaf een station nabij hotel Montague nam ik de ondergrondse naar Wembley. Het was nog vroeg in de middag, bij de sporthal was niemand te bekennen. Ik liep rechts langs het gebouw tot het hek dat voor de artiesteningang bevond. Een groepje volwassenen werd juist door de portier het terrein opgelaten. Ik loog hem voor dat ik journalist was en dat mijn spullen zich binnen bevonden. Ik mocht doorlopen en voegde me bij de eerder binnengelatenen, die wel van de pers waren. Een Arenafunctionaris leidde ons naar een kleedkamer. De reporters lieten er hun jassen en tassen achter. Op een tafeltje lag een stapeltje donkerblauwe jacks met de opdruk:
CALL A HAND
CROWD CONTROL
Ik stopte een jas in mijn schoudertas. De journalisten verlieten de kleedkamer. Zij sloegen linksaf, ik ging rechts. In de zaal (iets groter dan Ahoy) werden klapstoelen geplaatst. Wat zou mijn antwoord zijn als er gevraagd werd naar de reden van mijn aanwezigheid?
Een van de stoelenplaatsers was een oude grijze man die niet al te kwaadaardig uit zijn ogen keek. Ik klampte hem aan en beweerde dat ik hem hier afgelopen juni ter gelegenheid van de twee Zappaconcerten uitgebreid gesproken had. Nadat ik hem een paar maal een stoel had aangereikt, nodigde hij me uit in de personeelskantine een kopje thee te gaan drinken. Ik hield me er een halfuur schuil.
De ruimte achter het podium was een veilige haven want wie er rondliep had daar vrijwel zeker toestemming voor en werd dus met rust gelaten. Er was een tijdelijke kantine ingericht. Op de deur hing een bord met de tekst:
QUEEN CREW ONLY
Ik stapte binnen voor een kop koffie die gratis verstrekt werd. De man die mij en de journalisten de weg gewezen had, knikte me vriendelijk toe. Hij heette Jim en ging, zo legde hij uit, over de veiligheid Binnen, Buiten, Boven en Beneden de Arena. (Deze Jim Gallaghan is te zien in later gemaakte documentaires over Queen en The Rolling Stones.)
Toen Jim begrepen had dat ik uit Holland afkomstig was begon hij een verhaal over de heibel met de Hell’s Angels tijdens de concerten van de Stones in het FC Den Haag stadion in 1976, een van de concerten had ik meegemaakt.
Om vier uur arriveerde de band voor de sound check. Ik bleef zo lang mogelijk in de kantine zitten. Aan een tafeltje tegenover mij zaten de vier limousinechauffeurs te kaarten. Een van hen had een backstage pasje op zijn rug geplakt zitten. Ik maakte hem op de rugplakker attent.
‘Would you take it off, please?’
Would I!
De chauffeur waarschuwde me dat het pasje alleen geldig geweest was voor het concert in Birmingham, eergisteren. Hij vertelde, nu ik hem toch aan de praat had, dat hij gitarist Brian May vervoerde.
Toen het voorprogramma uitgespeeld was, vergezelde ik de chauffeur naar de gastenloge (Special Enclosure). Ik toonde mijn verlopen pasje aan de plaatsaanwijzer en volgde het concert vanaf een zitplaats pal naast het podium.
De volgende ochtend verslikte ik me in de scrambled eggs, toen de BBC-radio berichtte dat John Lennon in New York vermoord was. De ochtendbladen besteedden er de grootst mogelijke koppen aan. ’s Middags verschenen er edities met een uitgebreide kleurenbijlage, spoedig gevolgd door herdenkingsmagazines. Platenzaken richtten hun etalages in met Lennon- en Beatlesplaten.
Om halfvier arriveerde ik bij de Wembley Arena. Bij het binnengaan van de artiesteningang kwam ik Jim tegen. Was ik daar nou alweer? Ja, inderdaad, daar was ik nou alweer; maar het was in orde hoor, ik maakte een meerdaagse reportage. Aha – maar ik wist toch zeker wel dat dat pasje niet meer geldig was? Ha ha, maar natuurlijk wist ik dat: het pasje voor vandaag lag in de kleedkamer, bij m’n spullen. Ik was hier vanmorgen al geweest.
‘I see.’
Binnen viel er weinig te beleven. De hot dogs die in de QUEEN CREW ONLY kantine te krijgen besloot ik, omdat de smaak van die van gisteren nog af en toe op kwam rispen, ongegeten te laten.
Er naderde een jongere die een te zenuwachtige indruk maakte om tot het personeel te behoren. Hij stelde zich voor als David Mortimer en bleek journalist te zijn bij een dag- of weekblad dat hij nog moest verzinnen.
Ik had een mapje bij me met het jaar ervoor in Ahoy van Queen gemaakte kleurenfoto’s, zodat ik kon aantonen dat ik ook nog fotograaf was. David bekeek de foto’s met bewondering. Hij vertelde dat hij ongezien via de hoofdingang binnengekomen was.
Aan de backstage bar stond Pete Townshend, die nogal somber voor zich uit keek en niet in de stemming voor een goed gesprek leek. In de Special Enclosure zat ik weer naast de chauffeur. Ik vroeg hem of hij kon regelen dat Brian May wat van mijn foto’s signeerde.
Begeleid door Brian op akoestisch gitaar zong Freddie Lennons Imagine.
De ochtend van de derde dag besteedde ik aan winkelen. Ik kocht onder meer bij de firma Dunn in Oxford Street voor dertig pond een huismerk bolhoed. Duur, maar ik kreeg vijf jaar garantie, dus als ik bijvoorbeeld langs een bouwstellage liep en mij trof een baksteen op de bol, dan kon ik (of een van de nabestaanden) een nieuwe hoed komen uitzoeken.
’s Middags ging ik met David op vertoon van mijn nu wel erg verlopen pasje langs de hekportier. Onze verdere opmars werd bij de artiesteningang verhinderd door een brulmans.
Ik was zo onverstandig David het woord te laten doen, zodat we binnen de kortste keren uitgewezen werden. Dan maar via de hoofdingang, ze konden het krijgen zoals ze het hebben wilden. Ongehinderd liepen we daar binnen en vonden brulmans tegenover ons, die binnendoor was gegaan. Protesteren leek me geen zin te hebben, dus ik maakte rechtsomkeert.
Zonder veel hoop liep ik naar de achteringang, waar zich wat fans verzameld hadden. Een Britse blondine was met de portier aan het argumenteren. Aan de andere kant van het hek dook brulmans op. Hij maakte de portier met een priemende wijsvinger duidelijk dat ik onder geen beding mocht worden doorgelaten.
De blondine, die Jane heette, hervatte haar pogingen zich langs de portier te praten. Ze beweerde een Charlie te kennen die beloofd had haar via de artiesteningang binnen te zullen laten. De oude portier negeerde Jane en begon tegen mij een verhaal af te steken over de tijd dat hij in Hollywood naast Bette Davis gewoond had, met wie hij als hij (of zij, dat weet ik niet meer) gewild had, zo had kunnen trouwen.
Reuze gezellig maar Jane noch ik kreeg het voor elkaar binnengelaten te worden. Doorzeuren had weinig zin want de portier hield zich niet alleen steeds dover (‘Eh?’), hij begon ook met een zwaarder accent te spreken. Ik troonde Jane, die inmiddels was gaan huilen, mee. Zij was beter af dan ik, ze was in het bezit van een plaatsbewijs en zou het concert kunnen meemaken.
We konden het beste om bij te komen iets gaan eten. Ik vroeg Jane of ze in de buurt een restaurant wist.
‘Hier rechts, geloof ik.’
We liepen een kwartier zonder resultaat in die richting en vervolgens een halfuur terug.
‘I’m a Gemini’, legde Jane uit. ‘They’re the worst.’
Maar we vonden een chinees restaurant. Jane vroeg of Queen ook in Holland optrad. Ja hoor, zei ik, 27 november jl. nog, in Leiden. Brussel was overmorgen aan de beurt en de dag erna ook, daar was ik uiteraard ook bij. Jane dacht dat het misschien een goed idee was bij de volgende tournee samen iets internationaals op touw te zetten, zoals een logeerpartij met concertbezoek. Wat dacht ik daarvan?
Na het diner namen we een taxi naar de Arena. De zaal was al open – hoe kwam ik binnen? Eerst maar wat gaan drinken. We liepen naar het tegenover de Arena gelegen Squash Centre. Aan de bar stonden squashers vruchtensap te drinken en onze vriend de oude hekportier een pint. Toen ik hem uitgelaten op de rug tikte, draaide hij zich om, bromde ‘Bloody hell, it’s them again’, en kreeg een haast nog rodere neus. Hij dronk snel zijn glas leeg, excuseerde zich met ‘Well, I’m off to me local’ en nam jas en pet van de kapstok.
Terwijl ik een bestelling plaatste dacht ik na. Maar natuurlijk! De chauffeur! Wat was het telefoonnummer van de Arena? Hier dat telefoonboek, barkeep!
Ik belde op en kreeg na veel doorverbindingen en uitleggen dat het in orde was omdat hij mijn backstage pasje had, de chauffeur aan de lijn. Kortaangebonden liet hij weten dat hij uitgemeten had gekregen dat hij maar aan iedereen backstage pasjes liep uit te delen.
Right. Very sorry en zo, maarre… Hoe zat het met de foto’s die ik hem ter signering had afgestaan? Die kon ik bij de portier achter ophalen.
Ik trakteerde Jane op een Queen-T-shirt en nam afscheid van haar.
De avondportier vroeg wat er van mijn dienst was. Foto’s? Kom erin en loop maar even mee. Het zat namelijk zo, legde ik uit, ik was een journalist en had door omstandigheden die te ver voerden geen pasje ontvangen voor de voorstelling van vanavond, maar mijn journalistenapparatuur lag sinds eergisteren in een van de kleedkamers.
We zullen eens gaan vragen, zei de portier. We liepen naar de artiesteningang, de portier klopte aan. De deur zwaaide open en er puilde een veiligheidsgorilla naar buiten die aanstalten leek te maken mij tot pulp te pletten toen ik zei dat ik mijn spullen kwam ophalen.
‘After the show, mate! Get it?’
Een kaartcontroleur bij de hoofdingang vertelde ik over mijn in een kleedkamer verkommerende cassetterecorder. De controleur schudde meewarig het hoofd. Dat iemand die helemaal uit Holland gekomen was zoiets moest overkomen. Hij briefde mijn tegenspoed over aan een superieur die meteen in actie kwam. Hij voerde een telefoongesprek er verscheen een man die zich op zijn visitekaartje voorstelde als Sladen, Assistant Manager van de Arena.
‘What seems to be the trouble, sir?’
Mijn apparatuur lag nog in een kleedkamer? Dan gingen we die ophalen.
Ik wees een willekeurige deur aan, die ontsloten werd: een leeg vertrek.
‘Tja…’ zei de Assistant Manager. ‘Bel mij morgenochtend op kantoor op, dan weet ik of er iets gevonden is.’
‘Morgenvroeg gaat mijn vliegtuig.’
‘Dan kan ik helaas verder ook niets doen. Hier heeft u in elk geval een kaartje voor vanavond.’
Vanaf een zitplaats op de tribune, gewoon tussen het betalende publiek, maakte ik het optreden mee, ik had alleen het voorprogramma gemist. Na de tweede toegift liep ik naar de genodigdenzone, om eventueel de chauffeur nogmaals te bedanken voor de foto’s. Met het visitekaartje van de Assistant Manager als legitimatie kwam ik achter het podium. Sjouwers waren bezig de boel in te pakken voor de reis naar Brussel. Veiligheidsman Jim bracht ik op de hoogte van de jongste tegenspoed.
Jammer van je apparatuur, zeg. Had ik het al gehoord van die goser met wie hij mij gisteren had zien praten?
De journalist David?
Hij was helemaal geen journalist! Hij was onder valse voorwendsels binnengedrongen, in de kraag gevat en aan de politie overgedragen!
‘Zelf geloofde ik ook niet veel van het verhaal dat hij journalist was,’ zei ik.
Ik keek op mijn horloge en realiseerde me dat de laatste ondergrondsetrein al vertrokken was. Mijn geld was praktisch op – wat nu? De eerste ondergrondsetrein afwachten en mijn vliegtuig missen? Of naar het hotel gaan wandelen en mijn vliegtuig missen?
De limousines reden voor. Brian May kwam als eerste uit de kleedkamer. Ik bedankte hem voor het signeren van de foto’s, en bracht, toen de lijfwacht op afstand bleef, de diefstal van mijn journalistieke benodigdheden ter sprake. Mijn portemonnee was in deze versie ook ontvreemd.
‘Waar moet je naartoe?’ vroeg Brian.
‘Richting British Museum.’
‘Wij gaan de andere kant op… Heb je genoeg aan vijf pond voor een taxi?’
Omstreeks halfeen reed de taxi voor. De deur van het hotel zat toen ik die eindelijk bereikt had al op het nachtslot.
Mijn vliegtuig zou om kwart over acht vanaf Southend Airport vertrekken. Uiterlijk half acht moest ik daar zijn. Een uur om vanaf Liverpool Street Station Southend te bereiken, driekwartier met de ondergrondse naar Liverpool Street Station, dat was bij elkaar kwart voor zes, plus nog een halfuur om te pakken – kon ik om geen risico te lopen om vijf uur gewekt worden, nachtportier?
Om twee uur kwam ik uit bad. Drie uur slapen? Ik kon beter proberen wakker te blijven; ik had tenslotte een hele rustdag voor de boeg, ik hoefde overmorgenavond pas in Brussel te zijn.
Mijn reistas vulde ik tot uitdijens toe met kleding en andere reguliere vracht. Meer zorgen baarde het restant te verschepen goederen: een partij grammofoonplaten, pockets, grootformaatboeken et cetera.
Ik had in de HMV-shop een platenkoffer gekocht, (b x h x d) 35 x 32 x 19 centimeter. Die was in volgestorte toestand zwaar.
Het werd halfvier.
Ik kon voor hetzelfde geld beneden gaan zitten. Zou de nachtportier mij aan een schrijfmachine kunnen helpen? Ik was namelijk journalist.
In kromme rugpijnhouding in een wegzakfauteuil, de machine op kniehoogte op de gammele koffietafel voor me, begon ik te typen. Toen de nachtportier naar de keuken was vertrokken om koffie te gaan zetten drong de situatie tot me door. Een doodstil hotel, een ongeschoren schrijver, het kabaal van de schrijfmachine – Stephen King en Stanley Kubrick hadden huiveringwekkend met dat bijltje gehakt.
In de machine zat een tweekleurig lint, zwart en rood. Van het rood dat onder de hamertjes lag kreeg ik koppijn, ik ging op zoek naar het schakelaartje dat het lint naar zwart zou doen verspringen. Primair gevolg van mijn gevinger aan de machine was dat een spoel losschoot en plons in de koffie belandde. Ik leverde de machine in bij de niets gezien hebbende nachtportier en vroeg of hij wist hoe laat de eerste ondergrondsetrein vanaf Tottenham Court Road vertrok.
‘Zeven uur.’
‘Maar mijn vliegtuig!’
‘Kunt u geen taxi nemen?’
‘Geen denken aan, de poen is op.’
Hij bladerde een dienstregeling door en ontdekte dat op een nabijgelegen station een lijn al in bedrijf was. Een minuut of vijf lopen, hooguit. Als ik meteen vertrok, haalde ik het makkelijk.
Over mijn rechterschouder hing de reistas, afwisselend in mijn linker- en rechterhand droeg ik de massieve platenkoffer, waarvan de ruwe handgreep mijn vingers ontvelde. Een zeurderige motregen volgde me alsof ik de Zwarte Zwadderneel was.
Was mijn bolhoed van vilt? En zo ja, zette dat uit of kromp dat bij vochtig worden? Ik voelde eens aan de hoed en had er een hard hoofd in.
Als ik de koffer rechts droeg, kon ik op mijn horloge kijken: ik was al tien minuten onderweg, dat haalde ik nooit! Eindelijk, het bord van het ondergrondsestation. Ik draafde de roltrap af en hoorde de trein luchtverplaatsend wegrijden.
Vijf minuten uithijgen plus vijf minuten nagelbijten plus vijf minuten ijsberen en de volgende trein arriveerde. Ik berekende dat ik met enig geluk nog de laatst mogelijke verbinding met Southend kon halen en spurtte bij aankomst te Liverpool Street Station naar het perron, vond de trein en viel twee minuten voor vertrek een lege coupé binnen.
© Copyright Martin de Jong, Den Haag. Alle rechten voorbehouden.